Welzijn in Cuba: een gedeelde verantwoordelijkheid

Welzijn in Cuba: een gedeelde verantwoordelijkheid

De huidige inspanningen van Cuba om de economische draagkracht van het land te versterken, hebben ook een invloed voor het welzijnsbeleid van Cuba. Meer dan vijftig jaar lang heeft het land het ideaal van sociale gelijkheid gekoesterd. Waar liggen de uitdagingen vandaag? Dra. Ángela I. Peña Farias  voerde er een onderzoek naar uit.

Voor alle landen geldt dat het sociaal welzijn van de bevolking  het resultaat van een samenspel tussen de toegang tot werk en een inkomen, de steun van de familie en de sociale netwerken, en de sociale dienstverlening van de overheid. In onze Westerse samenleving hangt het sociaal welzijn sterk af van tewerkstelling, en bijgevolg gevoelig voor schommelingen op de arbeidsmarkt, aangevuld met een strikt regulering door de overheid. In economisch minder sterke landen is de familie dikwijls het belangrijkste sociaal vangnet, zo ook in het Cuba van voor de revolutie van 1959. Een beperkt aantal werknemers uit de openbare en privésector waren aangesloten bij de meer dan 50 pensioenkassen, die gefinancierd werden door werkgevers- en werknemersbijdragen.

Na 1959 ontwikkelde de overheid een meer integrale visie: sociaal welzijn betekent een verbetering van de levensomstandigheden en van het materieel welzijn, gelijkheid, en meer sociale en op solidariteit gebaseerde sociale relaties. Toegang tot sociale zekerheid mag niet meer afhankelijk zijn van het inkomen of de bijdragen aan de sociale zekerheid. Een van de eerste maatregelen bestond er dan ook in om de werknemersbijdragen aan de pensioenfondsen af te schaffen (1963). De overheid streefde ernaar om alle burgers een waardig werk te bieden, maw een 100% tewerkstelling. In 1975 erkende de overheid, op aandringen van de vakbondskoepel CTC, het recht op een financiële steun voor allen die werkonbekwaam zijn. Stap voor stap werden de jaren daarop stelsels van sociale zekerheid voor werknemers en  van sociale bijstand voor personen met een handicap, zieken, kwetsbare personen uitgewerkt.  De overheid zag zichzelf als hoofdbezorger van het sociaal welzijn van alle burgers: de staat zorgt een inkomen, onderwijs, gezondheidszorg, gesubsidieerde voedingsprijzen, een vervangingsinkomen voor wie niet kan werken. Alle sociale voordelen zijn voor alle burgers toegankelijk, of men werk heeft of niet, of men een goed inkomen heeft of niet.  Hoewel de familie traditioneel altijd een rol heeft gespeeld, zij werd gezien als aanvullend op de overheid.

Het wegvallen van de handelsrelaties met het socialistisch blok bracht Cuba in de jaren ‘90 in een zware economische crisis. Daarmee kwam ook het sociale systeem voor een eerste keer onder druk. De overheid hield vast aan haar integrale visie op het sociaal welzijn, maar er vonden wel een aantal formele en informele wijzigingen plaats. In 1994 besloot het parlement in een speciale sessie de overheidsfinanciën te saneren. De herinvoering van de werknemersbijdrage aan de sociale zekerheid werd principieel aanvaard, maar gelet op de moeilijke omstandigheden kon het parlement zich enkel verzoenen met een geleidelijke toepassing. De slechte economie  opende wel de deur om als zelfstandige voor eigen rekening te gaan werken. Deze zelfstandigen namen op hun beurt werknemers aan. Deze  praktijk was niet wettelijk geregeld en bijgevolg vielen de zelfstandigen en hun werknemers feitelijk buiten de sociale zekerheid en verloren zij hun rechten op een vervangingsinkomen bij ziekte, invaliditeit en pensioen. Het sociale beleid van de regering wijzigde op zich niet, wel de feitelijke situatie. De facto verloor de overheid de verantwoordelijkheid voor zij het nog een beperkt deel van de bevolking. Zo deed zich geleidelijk aan een verschuiving voor: of men aan voldoende voeding en basisgoederen geraakte ,voorheen verzekerd door de overheid, ging nu ook meer afhangen van het werk en het inkomen (de arbeidsmarkt) en de materiële en sociale draagkracht van de familie.  

De wereldwijde economische crisis van 2007-2008 trof ook Cuba, omdat het land in sterke mate afhankelijk van import is. De economische groei van het land stagneerde. De overheid stond meer dan ooit voor de uitdagingen om de nationale economie efficiënter en sterker te maken en zo de sociale verworvenheden duurzaam en betaalbaar te houden. De overheid maakt de zelfkritiek dat zij in het verleden een haast paternalistisch beleid heeft gevoerd door alle verantwoordelijkheid op zich te nemen. Nu de staatskas alleen niet meer alle kosten aankan, zijn er aanpassingen nodig, maar wel zonder de verworvenheden van de revolutie op te geven, zoals: de hoge scholingsgraad van de jeugd dankzij gratis onderwijs, de hoge levensverwachting  en de lage sterftecijfers onder de kinderen dankzij gratis gezondheidszorg, enz. Toch worden ook de sociale diensten ook uitgedaagd om efficiënter te werken en krijgen de burgers de boodschap mee  “gezondheidszorg is gratis voor u, maar kost (voor de overheid)”. Met de slagzin ‘Nadie se queda desamparado – Niemand valt uit de boot’  hield de Communistische Partij van Cuba een ruime consultatie onder de bevolking.  Dit leidde tot de goedkeuring van de nieuwe economisch en sociaal beleid:  de inkomsten uit de uitvoer moeten verhoogd en de invoer verlaagd door vervangingsgoederen nationaal te produceren / de nationale productiviteit moet omhoog / de sociale sectoren moeten efficiënter en kostenverlagend georganiseerd / de overheidsbedrijven en –diensten moeten gerationaliseerd   en overbodige werkkrachten worden ontslaan.

In 2011 wordt de nieuwe arbeidswet van kracht die de arbeidsmarkt een nieuwe dynamiekmoet  geven.  De leuze ‘loon naar werk’ daagt de werknemers uit om hun eigen toekomst veilig te stellen. Loonaanpassingen en productiebonussen verbeteren de koopkracht en stimuleren de werknemers tot hogere productiviteit. De overheid verlaat het principe van 100% tewerkstelling en zoekt een oplossing voor de meer dan één miljoen overbodige werknemers in de overheidsbedrijven en -administratie.  Cubanen worden aangemoedigd om voor eigen rekening te gaan werken. Het aantal zelfstandigen groeide in amper 5 jaar tijd van 228.000 in 2010 naar  bijna een half miljoen in 2015. Een nieuwe wet van 2012 verruimt de belastingshervorming van 1994: gespreid over de jaren 2012-2020 worden verschillende beroepsgroepen onderworpen aan het betalen van belastingen. Het gaat om wie bij de overheid een hoog loon (meer dan 2.500 peso nacional  of 100€) verdient, wie voor eigen rekening werkt, de zelfstandige landbouwers, huiseigenaars, enz. De bijdrage van persoonsbelasting  aan het nationaal budget steeg daardoor van 1% in 2002 tot 6% in 2015. Maar de grootste financier van de overheidsbegroting blijven de overheidsbedrijven met 75%.

Het gevolg is dat de werkende burger en zijn familie meer dan vroeger verantwoordelijkheid draagt voor het eigen sociaal welzijn, dat zodoende in toenemende mate afhankelijk wordt van het persoonlijke loon, van mogelijke steun van familie uit het buitenland,  de sociale en economische draagkracht van zijn familie.  Wat de financiering van het sociaal systeem betreft, evolueert Cuba heel geleidelijk van een volledig centraal door de staat georganiseerd en gefinancierd stelsel naar een gedeelde verantwoordelijkheid.

Ook indirect draagt de familie in grotere mate bij aan het eigen welzijn.  De overheid stapt af (of wil afstappen) van een beleid van gesubsidieerde voeding- en consumptieprijzen, een voordeel waar alle Cubanen goed bij vaarden en focust haar sociaal beleid meer gericht op de meest kwetsbare groepen. De voedselprijzen op de lokale vrije markten worden nu bepaald op basis van vraag-en-aanbod. Deze omschakeling gebeurde niet zonder gemor tegen de verhoogde prijzen. Daarom greep  de overheid in en bevoorraadt sindsdien de staatsmarkten extra met de basisproducten aan gesubsidieerde prijzen. Ook de libretta houdt voorlopig nog stand en elke Cubaan krijgt per maand nog een basispakket voeding (olie, rijst, bonen, vlees, enz.) aan heel lage prijzen.

Deze evolutie gaat gepaard met een aantal belangrijke uitdagingen. Vooreerst is er de veroudering van de bevolking, wat hogere gezondheids- en verzorgingskosten met zich meebrengt. Tegelijk kent Cuba, net als de Westerse samenlevingen,  een laag geboortecijfer en moet een steeds kleiner wordende actieve bevolkingsgroep de zorg voor de toenemende niet-actieve groep dragen. ‘Hoe houden we de pensioenen betaalbaar?’ is niet alleen in België een belangrijke vraag.  Vandaar dat de pensioenleeftijd sinds enkele jaren met vijf jaar werd opgetrokken, tot 65 jaar voor mannen 60 jaar voor vrouwen.

De recente evoluties, die eigenlijk al in de jaren ‘90 begonnen waren, hebben geleid naar meer sociale verschillen onder de bevolking. De overheid geeft toe dat de nationale economie voorlopig te zwak staat om de koopkracht van de werknemers in de staatssectoren fel op te trekken. Wie daarentegen via het toerisme of via familie in het buitenland inkomsten in harde deviezen verwerft,  heeft in Cuba een heel goed leven, temeer omdat deze groep ook nog profiteert van alle sociale voordelen zoals gratis gezondheidszorg en onderwijs. Een andere factor is dat niet iedereen zich even gemakkelijk aan deze nieuwe economische orde  aanpast; hierdoor neemt het risico dat sommige mensen uit de boot vallen toe. Dat vraagt van de overheid om meer attent te zijn voor de zwakke groepen.

‘Cuba blijft een solidaire samenleving’, meent prof Reynaldo Jimenez, directeur van FLACSO-CU en onlangs op uitnodiging van de Karel de Grote Hogeschool even in België. Hij ziet een aantal kansen in wat wij de sociale verantwoordelijkheid van de bedrijven zouden noemen. Landbouwcoöperatieven leveren traditioneel een deel van hun oogst aan de hospitalen en scholen in hun regio. In dezelfde geest van solidariteit moet het mogelijk zijn dat niet-landbouwcooperatieven en zelfstandigen aangemoedigd om hun diensten gratis aan de zwakkere medemens aan te bieden.  Dat is niet utopisch. In zijn eigen buurt kent Reynaldo een zelfstandige kapper die het haar van alleenstaande oudjes gratis verzorgt. Bovendien leidt hij jongeren in de stiel op, zodat zij zelfstandig aan de slag kunnen. Een ander voorbeeld is het wassalon, gerund door een coöperatieve, dat gratis de was  voor kwetsbare personen doet. Het zijn nog uitzonderingen, maar vanuit de universiteit ondersteunt Reynaldo vormingsinitiatieven om deze vorm van solidariteit verder te verspreiden.

De bestaande uitdaging zijn voor Cuba fundamenteel, besluit Dra. Ángela I. Peña Farias. Betekenen de toenemende sociale verschillen het einde van het ideaal van de solidaire en zelfs egalitaire samenleving? Schuilt er geen gevaar dat de samenleving went aan ongelijkheid en armoede en deze fenomenen als ‘natuurlijk’ gaat beschouwen? Dat zou een flinke deuk betekenen voor het humanistisch project van de revolutie! Veel zal afhangen van de vraag of de overheid erin slaagt om de economische draagkracht van het land op te trekken.

Bron:

– Dra. Ángela I. Peña Farias.  Regímenes de bienestar en Cuba. Notas para discusión, in Cuba en el contexto de América Latina y el Caribe, FLACSO-CU, 2017.

– Interview met Reynaldo Jimenez, Antwerpen, 2018. M�M�Ud���

Reacties zijn gesloten.