Historische achtergrond

Historische achtergrond

geschiedenisfoto

De woelige geschiedenis van het land wordt hier voorgesteld aan de hand van een aantal teksten en artikels die verschillende periodes van ’s lands geschiedenis behandelen:

* Pre-Columbiaanse periode
* De komst van de Spanjaarden
* De koloniale tijd
* De onafhankelijkheidsoorlogen en de VS-inmenging
* De Amerikaanse periode
* De Cubaanse revolutie
* Cuba sinds de revolutie
* Historische figuren

1. Pre-Columbiaanse periode

In tegenstelling tot het vasteland van Midden-Amerika ontwikkelden zich op Cuba geen grote antieke culturen zoals die van de Olmeken, de Maya’s of de Azteken. 
Toch werd het eiland vanaf 2000 v.C. bewoond door verschillende indiaanse stammen. In het westen vonden we de Guanahatabey terug terwijl de rest van het eiland bevolkt werd door de Siboney. Later – een tweetal eeuwen voor de komst van de Spanjaarden – voegde zich hierbij de groep van de Taino-indianen, een tak van de Arawak-stam, die in die tijd de meeste van de Caribische eilanden bewoonde, alsook het noorden van Zuid-Amerika (Colombia, Venezuela). De Taino kwamen vanuit het westen, uit de eilanden Hispaniola (het huidige Haïti en de Dominikaanse Republiek) en Puerto Rico en waren op de vlucht geslagen voor de nogal oorlogszuchtige Carib-stam. Eenmaal op Cuba verdreven de Taino op hun beurt de Siboney westwaarts en toen de Spanjaarden arriveerden in de late 15de eeuw was zo’n driekwart van Cuba’s 100.000 indianen Taino.
De Taino’s leefden in hutten die men bohio’s of caneyes noemde, namen die ook nu nog gebruikt worden voor de plattelandshuizen op Cuba. 
Hier en daar kan men op Cuba kennis maken met de leefwijze en overblijfselen van deze prille Cubaanse cultuur (Guama, gereconstrueerd Taino-dorp; archeologische resten in het nationaal park Desembarco del Granma; opgegraven kerkhof in Chorro de Maita in de provincie Holguin). 

2. De komst van de Spanjaarden

In 1492 – een tweetal weken nadat één van de Bahama-eilanden reeds ontdekt waren – ontscheepte Columbus met zijn mannen voor het eerst op het Cubaanse eiland. Hij vond het “het mooiste land ooit door mensenogen aanschouwd”. Desondanks lieten de Spanjaarden het eiland al snel links liggen gezien de geringe aanwezigheid van edelmetalen en ze installeerden hun eerste basis op het eiland Hispaniola, het huidige Santo Domingo, de hoofdstad van de Dominikaanse Republiek. 

Pas in 1512 kwam er een nieuwe expeditie van 300 man aan onder leiding van Diego Velazquez de Cuellar. Zij landden aan de noordoostkust en stichtten het plaatsje Baracoa, wat meteen de “hoofdstad” van het eiland werd. Hun opdracht was om nieuw terrein te veroveren voor de Spaanse kroon. Tegen het einde van het jaar 1514 hadden ze dan ook een westwaartse veroveringstocht uitgevoerd waarbij ze gaandeweg 7 nederzettingen hadden gesticht, de zogenaamde ‘siete Villas’: Baracoa, Santiago de Cuba, Bayamo, Puerto Príncipe (later herdoopt tot Camagüey), Sancti Spiritus, Trinidad en het oorspronkelijke Havana (Havana werd later op een andere plaats opnieuw opgetrokken). In 1515 werd de rol van “hoofdstad” overgenomen door Santiago de Cuba, waar conquistador Diego Velazquez zijn mansion liet optrekken. 
De jaren die volgden toonden een bittere strijd tussen de oorspronkelijke eilandbewoners (indianenstammen zoals de Siboney, de Guanahatabey en vooral de Taino) en de nieuwkomers. In een tijdsspanne van 70 jaar slaagden de Spanjaarden er in om de indianenbevolking van 100.000 mensen terug te brengen tot ongeveer 5.000. Uiteraard sneuvelden velen tijdens gevechten, maar ook de ziektes die de Spanjaarden hadden meegebracht en waartegen de indianen niet bestand bleken zorgden voor veel slachtoffers. Eén van de gekendste namen in het indiaanse verzet is de hoofdman of “cacique” Hatuey (zijn beeltenis en naam zijn nu nog steeds het uithangbord voor een bekend Cubaans bier). Wanneer de man uiteindelijk door de Spanjaarden wordt gevangengenomen en veroordeeld tot de brandstapel wil een franciscaan hem alsnog eerst bekeren. Hatuey vraagt hierop of er in de hemel ook Spanjaarden zullen zijn. Wanneer het antwoord positief klinkt, repliceert Hatuey: “Dan wil ik mij niet bekeren, want ik wil geen Spanjaard meer zien, zelfs niet in de hemel.” 

3. De koloniale tijd 

Terwijl Velazquez expedities uitstuurde naar het vasteland, op zoek naar goud, organiseerde men intussen op Cuba een systeem waarbij de indianen verplicht op grote landerijen moesten werken voor de Spanjaarden (later overgenomen in grote delen van Latijns-Amerika). Onder druk van de franciscaan Bartolomé de las Casas werd dit “encomienda”-systeem in Cuba reeds in 1542 afgeschaft. Toch was de indianenbevolking reeds gedecimeerd en al in 1522 voerden de Spanjaarden de eerste Afrikaanse slaven in Cuba in.

Aanvankelijk was de belangrijkste productietak de runderteelt (voor de productie van leder en gedroogd vlees) en dit bleef zo tot in de vroege 18de eeuw, wanneer tabak die rol ging overnemen (productie van sigaren en snuiftabak). Suikerriet was reeds in het begin van de 16de eeuw naar het eiland gebracht maar door een tekort aan werkkracht (aan slaven dus) werd het riet niet op grote schaal verbouwd. 
Tijdens en na de verovering van Mexico en later Peru fungeerde Cuba als een transitland waar de weelde van de veroverde culturen werd verzameld alvorens in één halfjaarlijkse vloot naar het moederland koers te zetten (de zogenaamde Spaanse zilvervloot). De rijkdom die op die manier tijdelijk werd opgeslagen in Havana trok al snel de aandacht van piraten en boekaniers die de regio onveilig maakten en in 1589 werd beslist de monding van de havengeul in Havana te beveiligen met een fort, het Castillo de los Tres Santos Reyes Magos del Morro, kortweg El Morro. Ook Santiago de Cuba’s havengeul kreeg een fort aan de monding, het Castillo de San Pedro de la Roca, in de volksmond eveneens vaak gewoon El Morro genoemd, omwille van de gelijkenis met het fort van Havana. 

Dit bleek echter niet voldoende om alle piraten op een afstand te houden en in 1628 slaagde Piet Heyn er in de zilvervloot te overmeesteren in de baai van Matanzas (vandaag is op de dijk van Matanzas een standbeeldje te zien van Piet Heyn). Deze slag toonde de andere koloniale mogendheden dat Spanje op zee vrij zwak was en  heel snel kwamen ook de Britten en de Fransen op het toneel om te proberen een deel van de koloniale koek te pakken te krijgen. In 1762 omzeilden de Britten de havenmonding (die immers beschermd werd door het Morro-fort) en landden iets verder op de kust, waar geen bescherming was. Zo trokken ze overland richting Havana en namen de stad ook effectief in. 11 maanden lang bleef Havana in Britse handen, een situatie die met een vredesakkoord in Parijs terug werd rechtgezet: Spanje kreeg opnieuw Havana en dus Cuba in handen, in ruil voor Florida, wat tot dan toe eveneens in Spaanse handen was geweest. Om in de toekomst een gelijkaardig debâcle te vermijden startten de Spanjaarden prompt met de bouw van nog een extra fort, het fort van San Carlos de la Cabaña, één van de grootste in zijn soort in de Nieuwe Wereld. 

De Britten hadden het handelsmonopolie van de Spaanse stad Cadiz doorbroken en ook andere handelaars toegestaan handel te drijven met Cuba en na de terugkeer van de Spanjaarden beslisten ook zij om deze situatie te respecteren. Na de onafhankelijkheid van de VS in 1783 werd Cuba dan ook een belangrijke handelspartner van de nieuwe staat en al heel snel nam Cuba de plaats in van Jamaica als de belangrijkste suikerleverancier. Veel Cubaanse grootgrondbezitters wilden op dat moment maar al te graag deel uitmaken van de VS om zeker te zijn dat ze blijvend slaven konden inzetten op hun plantages en omwille van de vrije handel. 

Een slavenopstand in Haïti zorgde er in 1791 voor dat de grootste concurrent van Cuba op gebied van suikerproductie uitgerangeerd werd en de productie op Cuba groeide met sprongen, mede dankzij de invoer van duizenden nieuwe slaven. Franse kolonialen die na de Haïtiaanse slavenopstand naar Cuba waren gevlucht moderniseerden de suikerindustrie en tegen 1820 was Cuba de grootste suikerproducent ter wereld geworden. 

Intussen was Spanje bijna alle kolonies op het continent kwijt – tussen 1805 en 1825 veroverde elk Latijns-Amerikaans land zijn onafhankelijkheid – enkel Cuba en Puerto Rico bleven nog als achterblijvende kolonies in Spaanse handen. Cuba werd dan ook overspoeld met royalisten uit de andere pas onafhankelijk geworden kolonies. Zowel de “peninsulares” (Cubaanse burgers maar geboren in Spanje, immigranten dus) als de “criollos” (Cubaanse burgers die geboren werden op Cuba uit Spaanse ouders) vreesden dat een onafhankelijk Cuba zou leiden tot een slavenopstand zoals in Haïti en hielden dan ook hardnekkig vast aan hun koloniale status. 
Tussen 1838 en 1880 gingen de Spanjaarden verder met de modernisering van de Cubaanse suikerindustrie tot Cuba al gauw één derde van de wereldproductie voor zijn rekening nam. Binnen die contekst werd Cuba ook een van de eerste landen ter wereld waar een spoorlijn werd aangelegd, om de suikerrietstengels gemakkelijker van de velden naar de suikermolens te kunnen brengen. Grootgrondbezitters onteigenden steeds meer kleine boeren en kapten een groot deel van Cuba’s met ebbenhout, ceder en mahonie bedekte bosgebieden. De helft van de geproduceerde suiker werd verkocht aan de VS, intussen Cuba’s belangrijkste handelspartner. 

4. De onafhankelijkheidsoorlogen en de VS-inmenging

Uiteindelijk barstte een eerste onafhankelijkheidsoorlog los in 1868, in het oosten van het land. Landeigenaar Carlos Manuel de Cespedes luidde de klokken op zijn landgoed La Demajagua, gaf zijn eigen slaven de vrijheid en riep op om de strijd aan te gaan tegen de Spanjaarden. Hij verdiende er de naam ‘vader des vaderlands’ mee. De rebellen stonden onder leiding van de zwarte generaal Antonio Maceo en die van generaal Maximo Gomez en slaagden erin om snel het oostelijke deel van Cuba in hun macht te krijgen. Toch duurde deze onafhankelijkheidsoorlog uiteindelijk 10 jaar, tot 1878. Op dat moment wordt een pact gesloten waarbij aan de rebellen amnestie wordt verleend. Antonio Maceo, later gekend onder de bijnaam de Bronzen Titaan, weigerde samen met een aantal anderen dit te aanvaarden en vocht nog drie maanden verder vooraleer in ballingschap te gaan. De 10-jarige oorlog bleek dan ook geen grote veranderingen te hebben gebracht en Cuba bleef tot nader order een Spaanse kolonie.

In de jaren 1880 werden intussen meer en meer spoorlijnen aangelegd gezien de suikercentrales en plantages groter werden. Veel Noord-Amerikaanse investeerders kochten noodlijdende Spaanse plantages op voor een appel en een ei terwijl veel Cubaanse landeigenaars bleven aandringen op een annexatie met de VS, iets wat verschillende Amerikaanse presidenten ook wel zagen zitten (onder meer Thomas Jefferson). In 1890 werden alle belastingen op handel tussen beide landen opgeheven waardoor uiteindelijk tegen het einde van de eeuw de handel tussen Cuba en de VS groter was dan de handel van de VS met de rest van alle Latijns-Amerikaanse landen. Cuba was hiermee meteen de derde belangrijkste handelspartner van de VS, na Groot-Brittannië en Duitsland. 

Intussen broeiden er plannen voor een tweede poging om onafhankelijk te worden. Voortrekker van deze tweede poging was niemand minder dan José Marti, dé grote held des vaderlands, een naam die tot op vandaag bij elke Cubaan trots en ontzag oproept. De man was nochtans geen grote “doener”, maar een “denker”, meer bepaald, schrijver, journalist, filosoof en drijvende kracht achter de Cubaanse onafhankelijkheidsbeweging. Het grootste deel van zijn leven bracht hij in het buitenland door waar hij voortdurend bleef opkomen voor de onafhankelijkheid van Spanje, maar eveneens waarschuwde voor de groeiende rol en het imperialisme van de VS in de regio (hoe visionair zou dit later niet blijken). In 1892 achtte de onafhankelijkheidsbeweging zich sterk genoeg om een tweede aanval op het Spaanse koloniale systeem op gang te trekken. Marti reisde naar Santo Domingo (Dominikaanse Republiek) waar hij de Dominikaanse generaal Maximo Gomez opnieuw voor zijn kar kon spannen en waar men de in Costa Rica in ballingschap levende generaal Antonio Maceo eveneens opnieuw optrommelde. Samen reisden ze naar Cuba waar ze landden in het oostelijke plaatsje Cajobabo. Marti zelf sneuvelde al heel snel tijdens een schermutseling in Dos Rios; de verdere strijd werd geleverd onder leiding van Maceo en Gomez. 

Dit keer blijven de gevechten drie jaar duren alvorens er een beslissing valt, maar niet zonder een voor de toekomst van Cuba verrassende wending. Zoals Marti al had gewaarschuwd zagen de VS in deze oorlog hun kans om zelf het eiland onder controle te krijgen. In de Amerikaanse media worden allerhande echte en vermeende Spaanse wreedheden vermeld zodat uiteindelijk niemand nog gekant blijft tegen een interventie in dit conflict. In januari 1898 sturen de VS het oorlogsschip Maine naar Havana, zogezegd om hun staatsburgers te beschermen. In februari van datzelfde jaar explodeert het schip in de haven en 266 matrozen komen om. De Amerikanen beweren dat de Spanjaarden hierachter zitten en na een mislukte poging om het eiland voor 300 miljoen US$ van Spanje te kopen verklaren de VS Spanje de oorlog.

De definitieve slag in deze tweede onafhankelijkheidsoorlog was die bij de San Juan heuvel nabij Santiago de Cuba, waar eveneens de Spaanse vloot in de baai van Santiago volledig tot zinken werd gebracht. De Spanjaarden sluiten hierop een vredesakkoord met de VS waarbij Cuba onafhankelijk wordt van Spanje (de Cubanen worden helemaal niet geraadpleegd tijdens dit vredesoverleg) maar meteen onder bescherming van de VS komt te staan. Immers, de VS hadden Cuba toch geholpen in hun strijd tegen de Spanjaarden, zo redeneerden de Amerikanen (dat de Amerikanen pas helemaal op het einde op het strijdtoneel waren verschenen, toen de Cubanen nagenoeg zelf de Spanjaarden reeds verdreven en overwonnen hadden, werd gemakshalve vergeten). Cuba kwam onder Amerikaans militair bestuur terecht. 

5. De Amerikaanse periode

Deze situatie duurt tot 1902 wanneer Cuba uiteindelijk een soort “grondwet” krijgt gebaseerd op die van de VS maar met een belangrijk amendement als aanhangsel: het Platt-amendement (genoemd naar senator Orville Platt). Dit amendement stelt onder meer dat de VS het recht behouden om militair in Cuba tussen te komen telkens wanneer ze dit nodig achten. Anderzijds wordt hier ook vastgesteld dat de VS een militaire basis op het eiland krijgen, voor onbepaalde tijd: Guantanamo. 
Het duurde niet lang vooraleer de VS daadwerkelijk van hun interventierecht gebruik gingen maken. In 1906 was er al een eerste militaire interventie (met een bezetting die duurde tot 1909), in 1912 waren ze er opnieuw om een opstand van voormalige slaven in de kiem te smoren en in 1917 kwam er alweer een interventie, dit keer om een continue suikerbevoorrading te garanderen tijdens de Eerste Wereldoorlog. 

Tijdens de jaren 1920 was dictator Gerardo Machado aan de macht, een figuur die bekend stond omwille van zijn harde aanpak van eender welke onrust. Tijdens zijn bewind bloeide ook het Amerikaanse toerisme, gebaseerd op casino’s, drankgelegenheden en prostitutie. In de VS had men in die periode immers de Drooglegging ingesteld (waarbij alcohol niet legaal kon geconsumeerd worden) en veel Amerikanen zochten hun vertier en hun drankje(s) dan maar op Cuba. 
Intussen hadden Amerikaanse bedrijven reeds 2/3 van Cuba’s landbouwgrond en de meeste mijnen in handen. 
Tijdens de Grote Depressie van 1929 ontstond sociale onrust als protest tegen de armoede van de bevolking die in schril contrast stond met de wereld van luxe en vertier van de hogere klasse en de Amerikanen. In 1933 wordt Machado uiteindelijk onderuit gehaald tijdens een algemene staking waarbij een zekere sergeant Fulgencio Batista de macht grijpt. Hij blijft stafchef en bevelhebber van het leger tot 1940 en heeft tijdens die periode ook effectief de touwtjes in handen van ’s lands bestuur. In dat jaar stelt Batista een democratische grondwet voor en laat hij zich tot president benoemen. De jaren 1940 worden echter een chaotische politieke periode waarin verschillende kandidaten van verschillende nieuw opgerichte partijen elkaar heel snel afwisselen. De economische situatie van de meeste Cubanen blijft onveranderd en bij de nakende verkiezingen van 1952 ziet het er naar uit dat een jonge kandidaat van de Partido Ortodoxo, een zekere Fidel Castro Ruz, het pleit zou winnen. Batista steekt hier snel een stokje voor en pleegt een tweede staatsgreep waarmee hij meteen zijn eigen democratische grondwet van 1940 naar de prullenmand verwijst. Tegen de tweede helft van de jaren 1950 is zowat de helft van Cuba’s grond, industrie en diensten in buitenlandse handen, Batista en co. hebben zichzelf buitensporig verrijkt via corruptie en inhaligheid, de doorsnee Cubaan blijft labeuren in armoede. 

6. De Cubaanse revolutie

Deze hele situatie blijkt voor een aantal revolutionaire enthousiastelingen genoeg geweest en ze plannen een aanval op de Moncada-kazerne, op dat moment de tweede grootste kazerne van het land. De overname van deze kazerne zou de aanzet moeten geven tot een algemene opstand in het land en zo tot de omverwerping van het Batista-regime moeten leiden. De aanval op 26 juli 1953 wordt echter voortijdig ontdekt en mislukt faliekant. De meeste van Castro’s 199 medeaanvallers worden gedood of gevangengenomen en na een proces (waarop Castro – die jurist is – zijn later befaamd geworden pleidooi “La historia me absolverá” – “De geschiedenis zal me vrijspreken” zal houden) gevangen gezet in de modelgevangenis op Isla de la Juventud. Goed anderhalf jaar later verleent Batista – die net via frauduleuze verkiezingen het presidentschap had gewonnen – amnestie aan alle politieke gevangenen, inclusief Castro; dit in een poging de goedkeuring van het volk weg te dragen. Castro vertrekt in ballingschap naar Mexico en laat de touwtjes van zijn clandestiene beweging Movimiento 26-7 (M 26-7) in Santiago de Cuba in handen van een leraar genaamd Frank País. 
In Mexico ontmoet Castro de Argentijnse arts Ernesto “Che” Guevara en samen met 82 andere mannen schepen ze na een paar maanden voorbereiding in op een oud opgekalefaterd jacht, Granma gedoopt, om zo koers te zetten naar Santiago en een nieuwe poging te ondernemen Batista’s regime omver te werpen. Ze worden echter onderweg tussen Mexico en Cuba verrast door een storm, slaan uit koers en strandden drie dagen later dan voorzien, niet in Santiago, maar veel verder westwaarts, op Playa Las Coloradas, nabij Cabo Cruz, een moerassig gebied in de huidige provincie Granma. Ze worden er al heel snel op de hielen gezeten door getipte mannen van Batista en amper drie dagen na de desastreuze ontscheping vlucht Castro met nog 11 van zijn mannen (waaronder zijn broer Raúl Castro, Che Guevara, Camilo Cienfuegos en Juan Almeida) naar de bergen van de Sierra Maestra-keten alwaar ze beschutting zoeken en een guerrilla opstarten. Twee jaar lang zal deze vanuit de tropische bergen van het Sierra Maestra-gebergte geleide guerrilla duren. Gaandeweg worden kleine individuele overwinningen meer en meer ondersteund door een groeiend positief moraal en een toenemende steun van de plattelandsbevolking. In maart 1958 leidt Raúl Castro een kolonne naar de Sierra de Cristal aan de noordoostelijke kust van Cuba en zet er een tweede front op. Een belangrijke overwinning tegen een legertje van 10.000 manschappen die Batista vanuit Havana naar het oosten had gestuurd bezorgt de rebellen een grote voorraad wapens en wordt uiteindelijk een keerpunt in de strijd.

Raul en Fidel

Nu worden nog meer extra kolonnes uitgestuurd om nog andere fronten op te starten in het centrum van het land, in de toenmalige provincie Villa Clara. De kolonnes staan onder leiding van Che Guevara en Camilo Cienfuegos. Beide kolonnes slaan in Centraal-Cuba de handen in elkaar met rebellen van een andere beweging (Directorio Revolucionario) en slagen erin het leger van Batista zware slagen toe te brengen. Wanneer op 29 december 1958 een trein van Batista vol wapens en manschappen door de rebellen wordt overmeesterd in Santa Clara lijkt het pleit beslecht. Bij het vernemen van het nieuws slaat Batista op de vlucht (neemt en passant de schatkist mee) richting de Dominikaanse Republiek en nog later gaat hij in ballingschap naar het Spanje van Franco waar hij in 1973 sterft. 
Che Guevara en Camilo Cienfuegos marcheren hierop onmiddellijk naar Havana waar ze op 2 januari 1959 triomfantelijk hun intrede maken. Fidel Castro deed op 1 januari hetzelfde in Santiago de Cuba waar hij voor de eerste keer het volk toespreekt van op het balkon van het stadhuis. Met zijn overige bebaarde manschappen, de “barbudos”, trekken ze op hun beurt richting Havana waar ze op 8 januari 1959 aankomen in triomf.

7. Cuba sinds de revolutie

Op 16 januari wordt Fidel Castro tot eerste minister benoemd, terwijl de functie van president wordt ingevuld door Manuel Urrutia, een rechter die de aanvallers van de Moncada-kazerne in 1953 had verdedigd. 

Eén van de eerste grote hervormingen die het nieuwe regime doorvoerde was een al lang beloofde landbouwhervorming. In een eerste fase (1959) werden alle landerijen groter dan 400 ha genationaliseerd (hieronder onder meer de gronden van United Fruit Company). Kritiek op de hervormingen leidde ertoe dat Urrutia als president vervangen werd door Osvaldo Dórticos, een M-26-7 leider uit Cienfuegos. Dit was een periode van behoorlijk wat onrust: veel hoog opgeleide technici, ingenieurs, juristen en rechters zien de toekomst niet zoals Fidel Castro die ziet en verlaten het land; in het Centraal-Cubaans Escambray-gebergte komt een contra-guerrilla op gang (gesteund door de CIA) en de relaties met de VS beginnen te verzuren. Amerikaans vice-president Nixon is ervan overtuigd dat Castro onder invloed staat van de communisten (tot op dat moment had Castro dit altijd ontkend) en zorgt in de VS voor een anti-Castro discours dat uiteindelijk zal leiden tot de Varkensbaai-invasie in 1961 (zie verder). 

Om dit alles op te vangen zoekt Castro steun bij de Sovjetunie die er in 1960 effectief mee instemt technici naar Cuba te sturen om de ontstane braindrain te compenseren. 
In maart 1960 ontploft in de haven van Havana het Franse schip Coubre, op dat moment volgeladen met Belgische wapens. Er vallen 81 slachtoffers en 200 gewonden. Cuba beschuldigt de door de CIA gesteunde Cubaanse emigranten hiervan en de relaties met de VS krijgen alweer een flinke deuk. 
Twee weken later autoriseert Eisenhower de CIA een contrarevolutionair legertje te trainen om het Castro-regime omver te werpen. In juni van datzelfde jaar weigeren de raffinaderijen van Texaco, Standard Oil en Shell – onder druk van de VS – om nog langer Russische olie te raffineren. Twee weken later worden deze bedrijven door de overheid genationaliseerd. In juli schrapt Eisenhower 700.000 ton suiker van het Cubaanse quotum dat aan de VS zou verkocht worden maar korte tijd later biedt de Sovjetunie Cuba aan alle suiker te kopen die niet meer door de VS wordt opgekocht. In augustus nationaliseert Cuba de telefoon- en elekriciteitsmaatschappijen (die in Amerikaanse handen waren) alsook 36 suikermolens. Hierop drukken de VS binnen de OAS (Organisatie van Amerikaanse Staten) een resolutie door waarin extra-continentale (dus Sovjet) interventie in het westelijk halfrond veroordeeld wordt. 
In oktober 1960 nationaliseert Castro de meeste banken en de bijna 400 grootste Cubaanse firma’s. Een wet op de stedelijke hervorming nationaliseert bovendien ook alle huurwoningen. De VS reageren op dit alles door in diezelfde maand nog al een gedeeltelijk handelsembargo tegenover Cuba in te stellen. Cuba reageert hierop met de nationalisatie van alle nog resterende Amerikaanse bedrijven. De Koude Oorlog wordt volop uitgevochten op het Cubaanse schouwtoneel en het nieuwe regime vindt stilaan alleen nog steun bij de Sovjetunie. 

Tegen januari 1961 diende de Amerikaanse ambassade in Havana als een spil voor het beramen van allerhande destabiliseringsprojecten en Cuba droeg de VS dan ook op hun ambassadepersoneel van 300 naar 11 personen terug te brengen, evenveel als er toen Cubanen in de Cubaanse ambassade in Washington waren. In plaats daarvan verbreken de VS alle diplomatieke relaties met Cuba en verboden hun burgers nog langer naar Cuba te reizen. Het overblijvende quotum Cubaanse suiker wordt eveneens afgeschaft. 
Intussen worden tientallen aanslagen beraamd op Castro alsook plannen om het regime ten val te brengen. De bekendste episode hierin is de zogenaamde Varkensbaai-invasie. Op 17 april 1961 landden ongeveer 1400 Cubaanse emigranten (die door de CIA getraind waren) op de stranden van Girón en Playa Larga, aan de zuidkust van Cuba, vlakbij het gigantische moerasgebied van Zapata. Men ging ervan uit dat dit oninteressant natuurgebied helemaal niet bewaakt zou worden, waarop een eerste stukje Cuba aldus zou kunnen worden ingepalmd, en van waaruit men dan later het regime zou kunnen omverwerpen. Castro en zijn mannen bleken hierop echter voorbereid en de Varkensbaai-invasie werd een fiasco voor de VS. 72 uur na het begin van de invasie waren de meeste aanvallers gevangengenomen en 11 vijandelijke gevechtsvliegtuigen waren neergeschoten. De bijna 1200 gevangenen werden later geruild met de VS voor voedsel en medicijnen. De invasie staat op Cuba geboekstaafd als de eerste militaire nederlaag van de VS op het Amerikaanse continent, een prestatie waarop men nog steeds onnoemelijk trots is. 
Na de Varkensbaai-nederlaag kondigden de VS nu een volledig handelsembargo af (juni 1961) en tegen januari 1962 slaagden ze erin de OAS (Organisatie van Amerikaanse Staten) onder druk te zetten en Cuba uit de vereniging te laten zetten. In 1962 staat Cuba opnieuw in de schijnwerpers van de wereldpolitiek tijdens de zogenaamde rakettencrisis. De Sovjetunie plaatste in die periode kernraketten op Cuba die eender welk Amerikaans doelwit konden bereiken en dat zinde de Amerikanen allerminst (hoewel zij zelf vanuit West-Europa net hetzelfde deden met de Sovjetunie). Uiteindelijk besloot Chroetschev de raketten te ontmantelen; de wereld suisde op een haar na voorbij een derde wereldoorlog. 

In 1963 voerde men een tweede landbouwhervorming door waarbij ongeveer 10.000 middelmatig grote landbouwbedrijfjes werden genationaliseerd. De limiet voor privé-boerderijen werd nu gesteld op 65 ha. Iets meer dan 2/3 van de Cubaanse landbouwgrond was nu in handen van de staat. In 1968 tenslotte werden de ongeveer 55.000 resterende kleine ondernemingen genationaliseerd. 

Door allerhande problemen draaide de Cubaanse economie op het einde van de jaren 1960 behoorlijk vierkant – ondanks massale Sovjetsteun – en de poging om in 1970 een suikerproductie te halen van 10 miljoen ton zorgde voor enorme schaarste door een té grote nadruk op de suikersector. 
In de jaren 1970 en 1980 raakte de Cubaanse economie steeds meer afhankelijk van de Sovjetunie: tegen 1988 verliep 87 % van Cuba’s buitenlandse handel met de Sovjetunie en het toenmalige Oostblok.

In 1975 keurde een eerste Congres van de Cubaanse Communistische Partij een nieuwe grondwet goed. Hiermee werd het land nu ingedeeld in 14 provincies (in plaats van 6 tot dan toe) en werd de presidentsfunctie (tot dan nog steeds vervuld door Osvaldo Dorticós) vanaf dan ingevuld door Fidel Castro (die voordien eerste minister was geweest). 

Intussen speelde Cuba ook op het internationale toneel een rol. In de jaren 1960 en 1970 werd de tijd rijp geacht om de revolutie te exporteren : Che Guevara probeerde dit eerst in Zaïre, en later in Bolivië waar hij in 1967 werd gevangen genomen en gedood in het bijzijn van CIA-adviseurs. Cuba zelf stuurde duizenden manschappen naar Afrika om er revolutionaire bewegingen te steunen in Angola, Guinea, Mozambique en Ethiopië. In Angola behaalden zij een klinkende overwinning tegen het leger van het Zuid-Afrikaanse apartheidsregime, een succes dat op heel wat applaus werd onthaald in de hele Derde Wereld. Castro haalde er het voorzitterschap van de beweging van niet-gebonden landen mee binnen en kon op die manier aan de wereld laten zien dat Cuba geen pure satelliet van de Sovjetunie was. 

In 1977 richtten de VS een belangensectie op in Havana en Cuba een in Washington, nog niet echt een consulaat of een ambassade, maar toch een pril begin van nieuwe diplomatieke betrekkingen.
Halfweg de jaren 1980 startte men op Cuba met een campagne die fouten uit het verleden moest rechtzetten. Hierbij werd gepoogd de bureaucratie in te krimpen en meer inspraak te organiseren op lokale niveaus. Op het einde van de jaren 1980 valt echter de Berlijnse Muur, implodeert de Sovjetunie en in zijn kielzog het volledige Oostblok, en stokt de stroom economische steunmaatregelen aan Cuba. Het land verliest hiermee meer dan driekwart van zijn buitenlandse handel en noodmaatregelen dringen zich op. Castro kondigt een Speciale Periode in vredestijd af en strenge besparingsmaatregelen worden ingevoerd. De eerste helft van de jaren 1990 worden voor de Cubanen dan ook een zwarte periode waarin schaarste is aan allerhande materialen en consumptiegoederen. De deuren worden opengezet voor internationale economische samenwerking via joint-ventures, het internationale toerisme wordt binnengehaald als reddingsboei om de zinkende economie te redden. Sinds de tweede helft van de jaren negentig groeit de Cubaanse economie opnieuw traag maar gestaag. 

8. Historische figuren

Wie geregeld iets leest over Cuba of gewoonweg een en ander over het land opzoekt, struikelt al gauw over een aantal namen die telkens terugkomen. Hieronder rangschikten wij een aantal korte portretten van historische figuren die het vaakst genoemd worden.

José Marti
Antonio Maceo
Máximo Gómez
Calixto García Iñiguez
Carlos Manuel de Céspedes
Fidel Castro Ruz
Raúl Castro Ruz
Ernesto “Che” Guevara
Camilo Cienfuegos
Juan Almeida Bosque
Celia Sanchez
Frank País
Ignacio Agramonte